10 mei 1999
Een beladen vlucht is volgens Hubert Smeets in zijn kritiek in het NRC 30 april 1999 op het Eindrapport Bijlmer Enquête, een gemiste kans omdat de auteurs zijn teruggeschrokken voor de consequenties van hun verhaal. De lezer kan volgens Smeets, ruiken dat de afhandeling van de ramp voor meer staat, “maar hij komt er niet achter waar de staat nog meer rot.” Hij verwijt de Commissie Meijer verzuimd te hebben “het politiek-bureaucratische proces” niet te hebben “gefileerd.”
R.A. Boin, M.J. van Duin en U. Rosenthal hebben er in het NRC van 9 februari 1999 op gewezen dat de overheid in de eerste weken en maanden na de ramp in brede kring geprezen werd om haar filosofie van caring government: de zorgzame overheid. In maart 1993 bleek uit een onderzoek onder de Amsterdamse bevolking, met oververtegenwoordiging van bewoners van de Bijlmer, dat het optreden van de autoriteiten en diensten hooglijk gewaardeerd werd.
Dit positieve beeld heeft ten onrechte plaats gemaakt voor het beeld van de onbetrouwbare overheid, dat door de Commissie Meijer wordt bevestigd. Op basis van de door de Commissie achterhaalde feiten kan immers evengoed de conclusie worden getrokken, dat het publieke domein, dat per definitie geen eenduidige structuur kent, in staat is geweest, snel en adequaat de gevolgen van de ramp in goede banen te leiden.
“Er zat een behoorlijke hoeveelheid explosieven aan boord, …cartridges, er zat gif aan boord….., er zaten gassen aan boord .. niet gevaarlijk, .. brandbare gassen, …brandbare vloeistoffen….”. Het is inmiddels duidelijk dat mevrouw M.J. Augusteijn-Esser, lid van de Enquête-commissie onverantwoord heeft gehandeld door deze woorden van H. Aaij van El Al niet “onder de pet” te houden. Uit het rapport blijkt immers dat structuur en de informatiestromen van de luchtvrachtwereld zijn complex zijn. De documenten die de vele spelers in de wereld van de luchtvaart gebruiken hebben ieder hun eigen functie in de vrachtwereld. Ondeskundig gebruik van die gegevens brengt het risico van misverstanden met zich mee, zoals mevrouw Augusteijn pijnlijk heeft moeten ervaren.
De verantwoordelijken in de bureaucratie zijn wel in staat geweest om op grond van het juiste document de juiste conclusie te trekken, namelijk dat er geen extra gevaarlijke stoffen (gevaarlijker dan verwacht mag worden bij zo’n ramp) aan boord waren. Stapels en stapels vrachtpapieren heeft de Commissie boven tafel gehaald. De bureaucraten toverden onmiddellijk na de ramp het juiste papiertje te voorschijn. De NOTOC (Special Load Notification to the Captain), dat samenvattende informatie geeft over de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen aan boord. De onder embargo afgegeven foute mededeling van H. Aaij van El Al over gevaarlijke stoffen is onmiddellijk gekwalificeerd als non-informatie. Niks fragmentatie in de organisatie van de overheid, gewoon doortastend handelen op basis van een goed georganiseerde bureaucratie.
En wat te denken van de conclusies over de zogenaamde traagheid en onderschatting van de overheid ten aanzien van de medische klachten. Schandelijk, je moet mensen als overheid bij zo’n ingrijpende gebeurtenis toch niet in de kou laten staan.
Tot dat je in het rapport leest welke inspanningen er werkelijk zijn getroost, om wat dit betreft gezondheidsschade tegen te gaan. Kort na de ramp droeg de burgemeester van Amsterdam de GG&GD op een programma op te stellen. Doel van dat plan was het voorkomen van psychische schade. Het omvatte een breed aanbod van zorg, van voorlichting tot en met psychodiagnostiek en psychotherapie.
In 1994 kwam de GG&GD tot de conclusie dat klachten die door een groep bewoners naar voren waren gebracht waren niet zodanig dat een relatie met het vliegtuigongeval aannemelijk was. Informeren bij huisartsen en bedrijfsartsen leverde volgens de GG&GD geen gegevens op, die er op wezen dat de vliegramp tot, andere dan als direct gevolg van de ramp zelf, lichamelijke gezondheidsschade heeft geleid. Alle deskundigen die later bij de problematiek zijn betrokken, zoals het AMC, hebben deze conclusies onderschreven. Het niet verkokerde standpunt van de medische bureaucratie was (en is) duidelijk en staat nog steeds als een paal boven water; geen lichamelijke gevolgschade.
Wat stinkt er dan in deze zaak? Niet het politiek-bureaucratische proces, zoals Smeets beweert. Ik ruik een andere lucht; die van Hollandse spruitjes.
De Zwitser Ernest Zahn heeft het gebrek van belangstelling van onze politieke elite voor de feiten in verband gebracht met het nog steeds religieuze karakter van de Nederlandse cultuur. In Nederland heeft niet de op empirie gestoelde academische voordracht, maar de preek op het openbare en politieke debat ingewerkt. De feiten zijn daarbij minder van belang. De Nederlandse politicus vindt de authentieke geloofsbeleving belangrijker dan de empirie, bij een conflict tussen beide kiest hij onvoorwaardelijk voor de geloofsbeleving. Daarover gaat het meest ernstige verwijt van de Enquêtecommissie : “De regering heeft onvoldoende aandacht gegeven aan al dan niet op waarheid berustende maatschappelijke onrust”.